1.   appelsien zn. (BN) 'sinaasappel'
categorie:
geleed woord, vormverschil België/Nederland, uitleenwoord
Vnnl. Appel Sina [1676; Sanders 1995], appelen Chinaas (mv.) [1684; WNT chinaasappel], nnl. appelsienen (mv) [1868; WNT appelsina].
Genoemd naar het land van herkomst: China (in de oudere vorm Sina, zoals in sinologie). Voor de vorming zijn bijv. nootmuskaat, appelgranat [1240; Bern.], appelen van oraignen (in plaats van resp. muskaatnoot, granaatappel en oranjeappel) te vergelijken. Eveneens door woordmetathese is dan ook de vorm sinaasappel ontstaan (Stroop).
De appelsien of sinaasappel komt uit Zuid-China, werd in de 16e eeuw door de Portugezen naar Europa gebracht en werd algauw populairder dan de al veel langer bekende bittere sinaasappel of pomerans, destijds oranjeappel (zie oranje) genoemd (appel van aranyen [1477; Teuth.], Araengie appel [1554; Dodonaeus], araenieappel [1567; Nomenclator]). De nieuwe vrucht werd in het begin nog overal anders genoemd. Uiteindelijk zijn sinaasappel en BN appelsien beklijfd. Via Amsterdam werd vanaf de 18e eeuw de vrucht en daarmee haar Nederlandse naam verspreid over Noord-Europa: o.a. Duits Apfelsine, Zweeds apelsin, Russisch apel'sin. Maar in bijv. het Frans en Engels is de oude naam orange overgegaan op de nieuwe vrucht.
Literatuur: 'Oranje, appelsien en lemoen' in Grauls 1957; Sanders 1995; H. Hogerheijde (1979) 'Onderzoek naar regionale namen van citrusvruchten', in: TT XXXI, 24-40; J. Stroop (1995) 'Woordmetathesis', in: TT XLVII, 205-219, hier 212
Fries: appelsyn


  naar boven