1.   pompoen zn. 'vrucht' (geslacht Cucurbita)
categorie:
leenwoord
Vnnl. popoen, pepoen, pompoen in een pepoene 'pompoen' [1555; WNT], Popoenen, Comcommeren [1598; WNT], ick sneê in een pompoen den naem van mijn beminde [1618; WNT].
Ontleend aan Oudfrans pompon, een bijvorm van pepon 'meloen' [ca. 1490; TLF] (Nieuwfrans vero. pépon), geleerde ontlening aan Latijn pepō (genitief peponis) 'meloen', dat zelf ontleend is aan Grieks pépōn 'rijp, (door de zon) gekookt', een afleiding van péptein, péssein 'koken', verwant met koken. Zie ook meloen.
Fries: pompoen


  naar boven