1.   klad zn. 'schets, voorlopig ontwerp'
categorie:
klankwoord
Mnl. cladde 'klodder vuil' in ontreynt mitten stinkenden cladden 'bezoedeld door de stinkende klodders' [ca. 1465; MNW], 'vlek' [1494; MNW]; vnnl. kladde 'vlek, verbetering van een schrijffout; moddervlek; aantekeningenboek' [1599; Kil.], klad 'aantekeningenboek, kladversie' in dat de klad niet in plaets van 't net nae den Haeghe raeke 'dat de kladversie niet i.p.v. de netversie in Den Haag terecht komt' [1630; WNT verdacht II]; nnl. (het) klad 'de voorlopige versie' in ik zend het U in het klad [1819; WNT].
Klad was oorspr. een vrouwelijk woord met als betekenis 'klodder'; wrsch. was dit een klankexpressief woord. In de huidige betekenis (het) klad 'voorlopig ontwerp, voorlopige versie' is het woord onzijdig en ontstaan door verkorting van de samenstellingen kladboek (vnnl. kladboeck 'aantekeningenboek' [1590; WNT]) en/of kladpapier (vnnl. kladpapier 'inktdeppapier; aantekeningenpapier' [1599; Kil.]), waarin klad- nog de oude betekenis 'inktvlek'.
Zowel in het Nederlands als in de andere West-Germaanse talen bestaan diverse woorden met een vergelijkbare vorm en betekenis als klad 'vlek', o.a.: mnl. classen (mv.) 'vuile klodders' [1479; MNW-P], clatten (mv.) 'id.' [1486; MNW clatte], Vlaams klodde 'dot, kluwen, prul', en zie kledderen en klodder; mnd. *kladde 'vlek' op grond van de afleidingen mnd. kladeren, kladderen 'bevuilen, bezoedelen' (ndd. kladde, waaruit nzw. kladd 'klad'; nde. kladde 'id.'), mnd. klatte 'wat los bij elkaar hangt, lap'; mhd. classe 'stuk vuil', vnhd. kloder 'vlekken, klodders' [1519; Grimm]; nfri. klodde 'klodder'; oe. clūd 'rotsblok' (me. clūd 'wolk', ne. cloud), me. cloddes 'klodders bloed' (ne. clod 'kluit, klont'). Nhd. Kladde [1668; Kluge21], verkorting van Kladdebuch [1663; Kluge21], is ontleend aan het vnnl. of nnd.
In de uitdrukking de klad komt/is/zit erin 'de handel loopt niet lekker, de prijzen zijn gedaald' (bijv. vnnl. de kladd is in de kunst [1656; WNT]), is klad niet een relict van het oude de-woord klad 'vuil', maar een afleiding van het werkwoord kladden in de betekenis 'knoeien met handelswaar' [1635; WNT kladden I], dat zelf wel een afleiding is van vnnl. kladde 'vuil, smet'.
kladd(er)en ww. 'knoeien, slordig schrijven of tekenen'. Vnnl. kladden 'bevuilen, bevlekken, besmeuren', waarbij het frequentatief kladderen 'slecht schilderen, besmeuren' [beide 1599; Kil.]. Afleiding van klad 'klodder vuil, vlek'.
Fries: kladde (ook 'papieren zak') ◆ kladderje


  naar boven