1.   accommodatie zn. 'geschikte inrichting'
categorie:
leenwoord
Vnnl. accommadacie "toegeuinghe" [1503; Boutillier], accommodatie "behelpsaemheyt" [1585; Thuys], accom(m)odatie 'regeling' [1624; WNT]; nnl. 'aanpassing' [1919; WNT], 'inrichting' [1932; WNT], 'verblijf' [1933; WNT].
Ontleend aan Frans accommodation 'aanpassing, inrichting' [1566] < Latijn accommodātio 'het in overeenstemming brengen', bij het werkwoord accomodāre 'toevoegen, in overeenstemming brengen', van het bn. accommodus 'geschikt, passend', gevormd uit ad- 'tot, bij' en commodus 'passend' (zie ook commode), gevormd uit com- 'samen' en modus 'maat', zie mode.
De betekenis 'verblijfsruimte(n)' bestaat in het Frans niet en kan aan het Engels zijn ontleend: vne. accommodation [1604] heeft deze betekenis vanaf de eerste attestatie. Aangezien accommoderen in de betekenis 'inrichten voor bemanning, gasten' al vroeg geattesteerd is, is het ook goed mogelijk dat het Nederlands deze betekenis zelfstandig ontwikkeld heeft.
accommoderen ww. 'inrichten voor bemanning of gasten'. Vnnl. accommoderen "toeuoeghen" [1553; Werve], 'beschikken' [1553; Mussem], accommodeeren 'regelen, aanpassen' [1568; WNT approprieeren], 'inrichten voor bemanning, gasten enz.' [1598; WNT]. Ontleend aan Frans accommoder < Latijn accomodāre.
Fries: akkomodaasje


  naar boven