1.   sisal zn. '(weefsel van de) bladvezels van de Agave sisalana'
categorie:
leenwoord, geoniem
Nnl. sisal 'vezelsoort' in Sisal en andere Hennep Soorten [1876; Gelderlander] (in een advertentie), in samenstellingen, zoals in cocostouw, sisaltouw, henneptouw [1912; WNT Aanv.], de cultuur van suiker, kokosnoten en sisal [1917; Groene Amsterdammer], Gemengd met cocosvezels, maakt men van sisal ... grove weefsels voor vloermatten [1947; WNT Aanv.].
Wrsch. ontleend aan Engels sisal [1843; BDE] of Duits Sisal [20e eeuw; Kluge]. Het woord is een geoniem: de vezel is genoemd naar de haven Sisal op het schiereiland Yucatán in Mexico, vanwaar sedert ca. 1840 deze vezels werden uitgevoerd.
Literatuur: Sanders 1995
Fries: sisel


  naar boven