1.   befaamd bn. 'beroemd, vermaard'
categorie:
geleed woord
Mnl. befaemt 'als schuldige aangewezen' [1409; Stall. I, 143]; vnnl. be-faemt 'beroemd; berucht, de goede naam krenkend, infaam' [1599; Kil.], befaemt om 'beroemd wegens' [1661; WNT].
Verl.deelw. van mnl. befamen 'beschuldigen' [1450-1500: MNHWS], een afleiding van faam (< Latijn fāma 'roem, goede naam; kwade naam').
Het woord had zowel een positieve als een uitgesproken negatieve connotatie, net als fāma in het (klassieke) Latijn. In de 17e eeuw krijgt de positieve gevoelswaarde de bovenhand.


  naar boven