1.   torpedo zn. 'onderwaterprojectiel'
Nnl. torpedo 'onderzeese bom' in Torpedos tot onder of nabij de vijandelijke schepen te brengen [1824; iWNT], defensieve torpedo's, die ... aan een vaste plaats gebonden, het oogenblik moeten afwachten, waarop de vijandelijke schepen binnen haar bereik komen; offensieve torpedo's, die ... het doel moeten opzoeken [1887; iWNT].
Ontleend aan Engels torpedo 'onderzeese bom' [1776; BDE], een geleerde ontlening aan Latijn torpēdō 'verstijving, verlamming; sidderrog (die een stroomstoot kan afgeven met een verlammend effect)', afgeleid van torpēre 'verstijven, verlamd worden'. Zowel de klassiek-Latijnse visnaam als de Engelse wapennaam verwijzen naar het verlammende effect van een torpedo op prooi of vijand.
Latijn torpēre is verwant met: Litouws tir̃pti 'verstijven, gevoelloos worden'; Oudkerkslavisch trŭpěti 'lijden'; < pie. *terp-, *trp- 'verstijven'. Hierbij hoort misschien ook Proto-Germaans þerba- 'ongedesemd', waaruit: mnl. derf, os. therf, ohd. derb (nhd. derb 'stevig'), oe. þeorf, on. þjarfr (nzw. kärv 'droog, smakeloos'). Noordfries (Fering-Öömrang) terew, serew 'ongedesemd; flauw, smakeloos'.
Als benaming voor de sidderrog was het woord ook al in het Middelnederlands geattesteerd, in de vorm torpide [1287; VMNW].
Fries: torpedo


  naar boven