1.   sardine zn. 'visje (Sardina pilchardus)'
categorie:
leenwoord, geoniem
Mnl. sardeyne, sardayne, sardine 'visje' in Enen salme ..., c sardeynen ..., een mande heerincs 'een zalm, 100 sardines, een mand haring' [1377; MNW], haring, spiering, mosselen, sardayn [1429; MNW wilc]; vnnl. sardijn, sprot 'visje' [1588; Kil.], zy visschen veel Sardinen in de Zee [1622; WNT].
Ontleend, al dan niet via Frans sardine [1380; TLF] of Italiaans sardina [14e eeuw; DELI], aan Latijn sardīna; het Latijnse woord is wrsch. een afleiding van Grieks Sardṓ 'Sardinië', het eiland in de Middellandse Zee in de buurt waarvan deze vis in grote aantallen werd gevangen.
Fries: sardyn, sardine


  naar boven