1.   enthousiast bn. 'geestdriftig'
categorie:
leenwoord
Nnl. enthousiasten (zn. mv.) 'door de godheid geïnspireerde personen' [1566; WNT], enthoesiasten (zn. mv.) 'geestdriftigen' [1788; WNT]. Als bn. pas in de 19e eeuw, enthousiast [1848; WNT], naast enthusiastisch [1824; Weiland].
Ontleend aan Frans enthousiaste 'door de godheid geïnspireerde persoon' [1544; Rey] < Grieks enthousiastḗs, een afleiding bij het werkwoord enthousiázein 'in goddelijke vervoering zijn', afleiding van het bn. éntheos 'god in zich hebbend', gevormd uit het voorzetsel en 'in' (zie energie) en het zn. theós 'god', zie theologie.
In het Grieks duidde enthousiasmós oorspr. een situatie aan waarin de menselijke geest is doordrongen van het Heilige. Later werd het christelijk omgevormd en gebruikt als aanduiding voor een extatische verering van God. Daardoor ontstond ook de betekenis 'dweperij'. In de 18e eeuw werd het woord uit de religieuze atmosfeer gehaald en kreeg het de algemene betekenis 'geestdrift'. In het Nederlands werd enthousiast net als in het Frans eerst als zn. gebruikt en pas later als bn. Algemene toepassing vindt pas in de 20e eeuw plaats.
enthousiasme zn. 'geestdrift'. Nnl. enthusiasme "gheestdrijvery" [1669; Meijer], enthousiasme [1784; WNT wezen II]. Ontleend aan Frans enthousiasme 'geestdrift' [1546].


  naar boven