1.   fataal bn. 'noodlottig'
categorie:
leenwoord
Vnnl. fatael 'noodlottig' [1553; van den Werve], fatale tijden 'noodlottige tijden, tijden van rampspoed' [1562; Instructien 1662] mijn ... fatael rappier 'mijn door het noodlot bestuurd rapier' [ca. 1603; WNT]; nnl. (juridisch) fatale termijn 'termijn waarna iets niet meer mogelijk is, uiterste termijn' [1914; WNT termijn I], een ongeluk met fatale afloop 'met dodelijke afloop' [1984; van Dale HN].
Via Frans fatal 'noodlottig' [ca. 1355; Rey] ontleend aan Latijn fātālis 'id.', afgeleid van het zn. fātum 'lot'. Dit woord hoort bij het werkwoord fārī 'zeggen, spreken', zie faam, en betekent dus eigenlijk 'wat gezegd, voorspeld is'.
Literatuur: Instructien: z.a. (1662), Instructien van den Hoogen Rade en Hove van Holland, Zeeland en West-Vriesland, overzien, verbetert en vermeerderd met eenige noodige dingen, Rotterdam, hier: Octrooi voor de Staten van Holland, 27 Ag. 1562, 5
Fries: fataal


  naar boven