|
1.  |
lamoen zn. 'tweearmige disselboom' categorie: leenwoord Mnl. die perde die ghingen int lymoen 'de paarden liepen aan de disselboom' [eind 14e eeuw; MNW], lamoen 'disselboom' [ca. 1475; MNW]. Ontleend aan Oudfrans limon 'disselboom' [ca. 1160; TLF] (Nieuwfrans 'tweearmige disselboom'), verdere herkomst onbekend. De klinkerovergang naar -a- vóór een beklemtoonde lettergreep, voortonige versterking, is kenmerkend voor Franse leenwoorden in het Nederlands, zie bazuin. Misschien gaat het Franse woord terug op een Keltische wortel *leim- en is er verwantschap met Latijn līmen 'dwarsbalk, drempel' (FEW), zie limiet. Fries: -
|
naar boven
|