1.   lexicon zn. 'woordenboek; woordenschat'
categorie:
leenwoord
Vnnl. het lexicon 'het woordenboek' (i.c. een Grieks-Nederlands woordenboek) [1635; WNT Aanv.]; nnl. lexicon 'woordenschat', zoals in het lexicon van de priester- en cultustaal 'de woordenschat die in de taal van priesters en cultus wordt gebruikt' [1966; WNT Aanv.].
Geleerde ontlening aan Grieks leksikón 'woordenlijst', verkorting van leksikón biblíon 'woordenboek', waarin het bn. leksikós 'betreffende woorden' een afleiding is van léksis 'woord; spraak', zelf een afleiding van légein 'vertellen, spreken', zie legende. Voor biblíon zie bijbel.
Tussen de woorden lexicon, woordenboek en dictionaire werd in het verleden niet altijd een duidelijk betekenisonderscheid gemaakt, maar tegenwoordig reserveert men het begrip lexicon meestal voor een woordenboek dat slechts een beperkte, afgebakende verzameling woorden beschrijft, bijv. vaktaalwoorden, woorden van een bepaalde woordsoort, uit een bepaalde tijd, enz. Lexicon wordt ook gebruikt als verkorte vorm van mentaal lexicon, de 'totale woordvoorraad opgeslagen in een brein'.
Literatuur: M. Philippa (1993), "De etymologie van 'Woordenboek'", in: Trefwoord 5, 11-13
Fries: leksikon


  naar boven