1.   bekend bn. 'gekend, vermaard; kennis hebbend van'
categorie:
geleed woord
Mnl. bekent 'bekend, gekend' [1237; CG I, 33], Jan was metten bisscop bekent 'Jan kende de bisschop' [1285; CG II, Rijmb.], ook becant, bekint; vnnl. bekent [1567-71; WNT], bekant.
Verl.deelw. van mnl. bekennen 'leren kennen, vernemen', zie bekennen. De oorspr. vorm was bekant, die nog in de 17e eeuw als verl.deelw. voorkomt (WNT). Onder invloed van het presens is de huidige vorm met -e- al in het Middelnederlands gebruikelijk geworden.
Fries: bekend


  naar boven