1.   holocaust zn. 'genocide; algehele vernietiging van een cultuur of volk'
categorie:
leenwoord
Mnl. holocaust 'brandoffer' in .j. outaer, daer men up brande die holocausten 'een altaar waar men de offers op verbrandde' [1300-50; MNW-R]; zo ook nog in de hedendaagse woordenboeken; nnl. (de) holocaust 'massamoord op de Joden tijdens de Tweede Wereldoorlog' [1979; van der Sijs 1996, 411].
Tweemaal ontleend. In de oude betekenis 'brandoffer' aan Laatlatijn holocaustum 'id.' < Grieks holókauston 'brandoffer', gevormd uit hólos 'geheel' en kaustón 'verbrand', een afleiding van het werkwoord kaíein '(ver)branden', zie kalm. Na de Middelnederlandse periode is dit woord buiten de woordenboeken niet meer teruggevonden. In de moderne specifieke betekenis 'genocide op het Joodse volk in de Tweede Wereldoorlog' is holocaust in oorsprong hetzelfde woord, maar het is ontleend via het Engels. Het Engels heeft een betekenisontwikkeling in continue lijn gehad (OED): 'brandoffer' [1250], 'een zeer groot offer' [1497], 'massaslachting' [1671]. De eerste Engelse attestatie voor de specifieke toepassing op de genocide door de nazi's is uit 1942, maar als begrip the Holocaust (met bepaald lidwoord) is het pas in de jaren 1950 door historici geïntroduceerd. Algemene bekendheid in Nederland en België kreeg het woord toen in 1979 op de Nederlandse televisie de Amerikaanse speelfilm Holocaust werd uitgezonden, naar het gelijknamige boek van Gerald Green uit 1978.


  naar boven