1.   thriller zn. 'spannende film of roman'
categorie:
leenwoord
Nnl. thriller 'spannend boek' in [schreef] 'n thriller in de hoop er 'n financiëel succes van te maken [1925; NRC], 'spannend toneelstuk' in zijn nieuwe stuk ... bleek géén Thriller te zijn [1929; NRC], 'sensatieroman of -film, bijzonder spannend detectiveverhaal' [1930; Brandt], 'spannende film' in The Silk Express, een thriller zonder veel pretenties [1934; Vaderland].
Ontleend aan Engels thriller 'spannend verhaal of toneelstuk' [1889; BDE], gevormd met het achtervoegsel -er 'zaak of persoon die iets doet', zie -aar, van het ww. thrill 'opwinden, doen huiveren' [1592; BDE], eerder al thrillen 'doorboren' [voor 1325; BDE]. Dat werkwoord is door metathesis ontstaan uit Middelengels thirlen, ouder thurlen 'id.' [voor 1200; BDE], Oudengels thȳrlian [voor 1000; BDE], een afleiding van thȳrel 'opening, gat', afgeleid van thurh 'door', zie verder door.
Fries: thriller


  naar boven