1.   buil 1 zn. 'bult'
categorie:
substraatwoord
Onl. *būlon (handschrift heeft balon) (mv.) 'wonden, littekens' [10e eeuw; W.Ps.]; mnl. bule (mv.) 'builen, wonden' [1300-25; MNW-P], bulen 'bulten (van kamelen)' [1390-1410; MNW-R], bule 'bult, bochel' [1412-15; MNW-R], buyl 'buil, deuk, bult' [MNHW]; vnnl. zonder buyl of bluts 'zonder buil/deuk of bluts' [1561; MNW blutse].
Os. būla; ohd. būla, būilla [ca. 800]; ofri. bēl (nfri. bûl); oe. bȳl(e), alle afleiding met het achtervoegsel *-jan van een stam pgm. *būliō- 'buil', waarvan ook een ablautsvorm in het ww. got. uf-bauljan 'opblazen' voorkomt.
Misschien verwant met Oudiers bolach 'bult'; Armeens boyl 'massa', mogelijk teruggaand op de met -l- uitgebreide wortel pie. *bheu- 'zwellen' (IEW 98), die echter slecht geattesteerd is (zie ook boon); het verschil tussen lange en korte -u- blijft onverklaard. Er kan gedacht worden aan verwantschap met buidel en buik, woorden die wrsch. niet Indo-Europees zijn.


  naar boven