1.   konvooi zn. 'gewapend geleide; rij voertuigen'
categorie:
leenwoord
Vnnl. convoy 'gewapende begeleiding' in paerden, conducteurs ('gidsen'), convoyen [1544; MNHWS], i.h.b. ter zee, in tot convoy vande ... Straet-vaerders 'als gewapend geleide van de handelsschepen op de Middellandse Zee' [1621; WNT]; nnl. convooi, konvooi 'de gezamenlijke onder geleide varende schepen' in indien het convooi uit een ruim getal koopvaardyschepen bestaat [1782; WNT], dan ook 'groep samen varende schepen' in visschen in konvooi [1916; Volk] en nog algemener 'voor een speciaal doel samengestelde rij voertuigen' [1946; Kramers III].
Ontleend aan Oudfrans convoi, afgeleid van het werkwoord convoyer 'begeleiden', dat teruggaat op vulgair Latijn *conviare 'samen op weg zijn', gevormd uit com- 'samen, met' en via 'weg', zie via.
Oorspr. bestond een konvooi uitsluitend uit schepen. Bij uitbreiding gebruikte men het woord vervolgens ook met betrekking tot rijdende voertuigen of personen.
Fries: konfoai


  naar boven