1.   hoe bw. 'op welke wijze', 'met welke naam', 'om welke reden', 'in welke zin', 'in welke mate', 'in gelijke mate'
categorie:
erfwoord
Onl. huo 'op welke wijze' [10e eeuw; W.Ps.]; mnl. huo 'op welke wijze' [1236; CG I, 23], meestal al hoe [1254; CG I, 60].
Os. hwō, hwuo, (mnd. , ); ohd. wuo; ofri. , ; oe. (ne. how); < pgm. *hwō, oorspr. wrsch. een instrumentalis van de stam *hwa-. Vergelijkbare vormen zijn daarnaast: os. hwī; oe. hwī (ne. why 'waarom'); on. hví 'hoe, waarom' (nde. hvi); < pgm. *hwī. En ohd. hwē, (h)wēo, (h)weo, (h)wio, (h)wie (nhd. wie); got. hwē; < pgm. *hwē(-).
Pgm. *hwa- gaat terug op een adjectivische stam pie. *kwo-, waarbij ook horen: Sanskrit ká-ḥ 'een of ander'; Avestisch 'wie'; Litouws kas 'wat, welk'; Oudiers nech 'niemand'; Armeens o 'wie'. Bij de intrumentalis pgm. *hwō < pie. *kwoh1 horen o.a. Grieks põs 'hoe'; Avestisch 'hoe'. Hiernaast komen ook de stammen pie. *kwe- en *kwi- voor, eveneens met instrumentalisvormen, die dus alle kunnen betekenen 'waardoor, waarom, hoe': voor *kweh1 gaf dat o.a. pgm. *hwē; en voor *kwih1: pgm. *hwī en Latijn quī.
In anlautpositie verloor Proto-Germaans *hw- in het Nederlands voor geronde klinkers het labiale element w en voor ongeronde klinkers het velare element h. Dat verklaart het bestaan van hoe naast alle andere vragende voornaamwoorden met w- (wat, wie enz.).
Fries: hoe 'id.'


  naar boven