1.   aker 1 zn. 'eikel'
categorie:
waarschijnlijk substraatwoord
Mnl. aecker 'eikel' [1317; MNW].
Mnd. ecker(en), acker(en) 'eikel'; mhd. ackeran, eckern 'eikel, beukennoot' (nhd. Ecker, meestal Buchecker 'beukennoot'); nfri. aker 'eikel'; oe. æcern 'eikel, noot' (ne. acorn 'eikel'); on. akarn 'vrucht van wilde bomen'; got. akran 'vrucht'; < pgm. *akrana-, *akarna- '(boom)vrucht'.
Wrsch. te verbinden met: Oudkerkslavisch agoda 'vrucht, bes' (Russisch jagoda, Tsjechisch jahoda 'aardbei'); Litouws úoga 'bes, kers'; Oudiers āirne 'besvrucht'; bij de wortel pie. *heg- 'groeien' (IEW 773). Zie ook aak 2.
Dit in de standaaardtaal weinig meer gebruikte woord is in het Afrikaans terechtgekomen als akker 'eikel'.


  naar boven