1.   epigoon zn. 'navolger'
categorie:
leenwoord
Nnl. epigoon 'id.' [1867; WNT Aanv.].
Wrsch. overgenomen uit Duits Epigone 'navolger, naäper', dat in de 19e eeuw werd ontleend aan Grieks epígonos 'nageborene', gevormd uit het voorzetsel epí 'na' (zie epidemie) en een afleiding bij het werkwoord gígnesthai 'ontstaan' dat verwant is met Latijn genus 'geslacht' (zie gen) en met kunne.
In de Griekse sagen wordt verteld dat de zonen, de Epigonoi, van de zeven helden die waren gesneuveld bij de aanval op Thebe, 10 jaar na de dood van hun vaders erop uittrokken om hen te wreken. Ze veroveren Thebe weliswaar, maar alleen omdat de stad intussen verzwakt is. Bovendien hebben de inwoners op aanwijzing van een ziener de stad verlaten. Vandaar de algemene betekenis 'zwakke navolger'. In Duitsland werd de term zeer bekend door de roman 'Die Epigonen' (1836) van Karl Immermann (1796-1840), waarin de eigen tijd wordt geanalyseerd als de tijd van de epigonen (na de bloeitijd van Romantiek en Classicisme in Duitsland).


  naar boven