1.   hitsig bn. 'vurig, wulps'
categorie:
leenwoord
Mnl. hitsich, hitsig 'hartstochtelijk, onstuimig' in eene hitzige begeeringe ende eene bornende minne 'een hartstochtelijke begeerte en een brandende liefde' [1442; MNHWS]; vnnl. hitsich 'hartstochtelijk, onstuimig' [1569; Dasypodius], 'sterk geneigd tot paringsdrift', in de Wijfkens (van fretten) sijn hitsigh [1605; WNT zwellen I], een hitsig wijf [1620; WNT], ritsich of hitsich zijn "(Frans) demander le masle comme la chienne chaude" ('het mannetje opeisen als de geile teef') [1618; WNT ritsig], ook met -z- hitzig 'vurig, hevig' in eene hitzighe koortz [1654; WNT wijzen], hitzige Kranckheden [1659; WNT visch]; nnl. hitsich bloet [1728; WNT punt], ook nog met -z-, in hoe brandiger en hitziger de zieke gal is [1722; WNT wandeling], hitzige zweeren [1773; WNT].
Ontleend aan Duits hitzig 'vurig', het Hoogduitse equivalent van Nederlands (vero.) hittig 'id.', afleiding van hitte.


  naar boven