1.   moer 2 zn. 'drassig land'
categorie:
erfwoord
Onl. *muor (of ofri. *mōr?) 'veengebied' in toponiemen, bijv. Gottingamora (ligging onbekend, wrsch. met een aanduiding voor een groep personen als eerste lid) [771-814, kopie begin 13e eeuw; Künzel], Murkerka 'Moerkerke (West-Vlaanderen)' (met een tweede lid 'kerk') [1110, kopie 13e eeuw; Gysseling 1960]; mnl. tote sgrauen moer 'tot aan de veengrond van de graaf' [1251-75; VMNW], dat se zouden deluen ... vp ten zeluen moer 'dat ze zouden delven (turf winnen) op dezelfde veengrond' [1278; VMNW], ook wel algemener 'drassig land'.
Os. mōr (mnd. mōr; door ontlening nhd. Moor); ohd. muor; nfri. moar, moer; oe. mōr (ne. moor); on. mœrr (nno. møra); alle 'drassig land', < pgm. *mōra-, een ablautende variant van meer 1 'zoetwaterplas'.
Fries: moar, moer


  naar boven