1.   wethouder zn. (NN) 'bestuurslid van een gemeente'
categorie:
geleed woord
Mnl. wethouder 'schepen' in hi sal ... gheven ... den wethouder vijf pond [1353-58; MNW], van scouteten, van meyers, scepenen, wethouders ende andren officiers 'van schouten, meiers (lagere rechtsambtenaren), schepenen, wetshandhavers en andere ambtenaren' [1355-66; MNW]; nnl. Burgmeester en Wethouders der Stad Rotterdam [1809; Vad.lett., 671].
Afgeleid met -er, zie -aar, van wet en houden in de betekenis 'handhaven'.
Fries: wethâlder


  naar boven