1.   waarderen ww. 'appreciëren'
Mnl. werderen, waerderen 'schatten, waarde hechten aan, beoordelen, keuren' in Dat gi die glorie uan daer bouen So lettel werdert 'dat u de glorie van daarboven (nl. van de hemel) zo weinig waardeert' [1265-70; VMNW] (hierbij ook werderinghe 'schatting, taxatie' [1289; VMNW]), gheordineirt dat ne ghen benhauwere, ... sal butten sclaen ende commen vercopen binnen der steide, het ne sij ghewaerdert ... bij keuraers 'verordend dat geen enkele slager buiten (de stad) mag slachten en (het vlees) binnen de stad komen verkopen, tenzij het gekeurd is door de keurmeesters' [1336; MNW], Men sal ghien laken nemen van den raem, eer dat si van den wardeyns besien ende wardeert siin 'men mag geen laken van het raam afnemen voordat het door de keurmeesters bekeken en beoordeeld is' [1350-97]; vnnl. weerderen, warderen 'de waarde bepalen of schatten' [1573; Thes.], weerdéren, waerdéren 'id.' [1588; Kil.]; nnl. waarderen ook 'een hoge waarde hechten aan, op prijs stellen' in die kunst te waardeeren, en ons daar in te oefenen [1734; iWNT].
Gewoonlijk wordt waarderen beschouwd als afleiding van waarde met het uit het Frans afkomstige achtervoegsel -eren. Dit zou dan een zeer vroeg geval zijn van zo'n afleiding van een inheems grondwoord; het enige andere niet rechtstreeks aan het Frans ontleende Middelnederlandse werkwoord op -eren is laveren. De klemtoon heeft echter aanvankelijk op de eerste lettergreep gelegen, dus wérderen, wáérderen: in elk geval in alle attestaties uit de 13e eeuw (wat valt op te maken uit het metrum) en misschien ook nog in de attestatie uit 1336. Deze vormen kunnen dus niet gevormd zijn met het oorspr. Franse achtervoegsel -ēren. Het zijn inheemse afleidingen van de van werde 'waarde' afgeleide persoonsaanduidingen werdere, waerdere 'taxeerder, keurmeester' (Van Helten 1906). In de 14e eeuw is dan onder invloed van de vele aan het Frans ontleende werkwoorden op -eren de klemtoon op de tweede lettergreep komen te liggen, zodat het vanaf toen geïnterpreteerd werd als een afleiding van waard met het achtervoegsel -ēren (Grimm wardiren).
Os. werthirian 'schatten, taxeren' (mnd. werd(e)ren); mhd. werdern, wirdern 'id.' (nhd. vero. würdern); ofri. wertheria 'id.' (nfri. wurdearje, weardearje).
Vnhd. wardiren 'id.' is ontleend aan het vnnl.
Literatuur: W. van Helten (1906), 'Zur altfriesischen Lexicologie', in: Zeitschrift für deutsche Wortforschung 7, 270-290, hier 277-278
Fries: wurdearje, weardearje


  naar boven