1.   delicaat bn. 'fijn; kiesheid vereisend'
categorie:
leenwoord
Mnl. ene delicate bruut 'een sierlijke, tere bruid' [1340-60; MNW-P], prouvers van delicaten smake 'proevers met verfijnde, verwende smaak' [1350-1400; MNW-R]; vnnl. Delicaet "lecker, weeck, saecht ('zacht'), verweynt ('verwend, vertroeteld'), ende in wellusticheyt opgheuoet ('opgevoed') oft teedere ('niet robuust')" [1553; Werve], Het vlees van een hart is seer delicaat 'het vlees van een hert is zeer fijn, verfijnd' [1602; WNT zeggen I], Den hemelschen bruydegom is seer delicaat 'kieskeurig, nauwlettend' [1638; WNT kiem V].
Al dan niet via Frans délicat 'tenger' [1454; Rey], 'verfijnd' [15e eeuw; Rey], ontleend aan Latijn dēlicātus 'verleidelijk, elegant; van verfijnde smaak', dat vooral werd gebruikt om verwijfde jongelieden te beschrijven. De verdere herkomst is onduidelijk, maar er is in ieder geval invloed van Latijn dēlicia 'wellust, verleiding, perversie', ook 'het verwennen, kostbaarheden' en 'lieveling', van het werkwoord dēlicere 'verlokken, verlustigen', gevormd uit het voorvoegsel dē- 'weg van' (zie de-) en lacere 'lokken, vangen', een woord van onduidelijke herkomst, misschien verwant met lasso.
delicatesse zn. 'uitgezochte lekkernij'. Vnnl. delicates 'lekkernij' [1642; WNT alikruik]. Ontleend aan Frans délicatesse 'iets dat de zinnen streelt' [1548; Rey] dat wrsch. is gebaseerd op Italiaans delicatezza 'id.' [voor 1350; Rey], afleiding van het bn. delicato 'zinnenstrelend, zinnenprikkelend' < Latijn dēlicātus. ◆ delicieus bn. 'kostelijk, overheerlijk'. Mnl. delicieulike 'heerlijk, kostelijk' [1290-1310; MNW-R], delisieuser (comparatief) 'heerlijker' [1300-50; MNW-R]. Ontleend aan Frans délicieux, eerder delicius [ca. 1121; Rey] < Laatlatijn deliciosus 'zacht, aangenaam' (van zaken) en 'wellustig' (van personen), bij Latijn dēlicia 'wellust, verleiding, perversie'.


  naar boven