1.   labberdaan zn. 'gezouten kabeljauw'
categorie:
leenwoord, geoniem, metanalyse
Vnnl. eerst vormen zonder l- zoals habourdaen [1514; MNW], abberdaen [1555; Claes 1994a], dan ghesouten Aal, en Labbardaan [1617; WNT], laberdanen (mv.) [1630; WNT].
Ontleend aan Middelfrans labordean 'gezouten kabeljauw' [1577; FEW], afleiding van de naam Le Labourd van de Baskische provincie in het uiterste zuidwesten van Frankrijk, genoemd naar de belangrijkste stad aldaar, Latijn Lapurdum, thans Bayonne, zie ook bajonet. De Basken speelden tot in de 16e eeuw een belangrijke rol in de Atlantische kabeljauwvisserij (zie ook kabeljauw). Door herinterpretatie van de beginklank van labordean als lidwoord kon in het Frans de nevenvorm aberdon [1585; FEW], aubourdon [16e eeuw; FEW], habordean [1611; OED] ontstaan, waaruit door ontlening ook de Nederlandse vormen zonder l- te verklaren zijn. Ruim twee eeuwen eerder dan in het Frans is de naam van deze vis al geattesteerd in het Engels: Middelengels aberden [1300; OED] en haburdenne [1370; OED], Nieuwengels verouderd haberdine 'gezouten kabeljauw'.
Literatuur: Sanders 1995, 126-129
Fries: -


  naar boven