1.   beetje zn. 'kleine hoeveelheid'
categorie:
geleed woord
Vnnl. in vertoeft nog een beet 'blijf nog eventjes' [1616; WNT beet I], beetje 'hapje' [1630; WNT], 'stukje, kleine hoeveelheid' [1646; WNT]; nnl. een beetje als bijwoord van graad (zoals in een beetje in de war) [1785; WNT].
Het verkleinwoord kan zijn ontstaan onder invloed van vnnl. niet een beet 'helemaal niets' [1569; WNT] (ook mnd. nicht en betken). Beetje 'stukje, kleine hoeveelheid' [al in 1646; WNT] kan ook rechtstreeks als verkleinwoord zijn afgeleid van beet 2.
Nhd. bisschen; nnd. beten; nfri. bytsje.
Literatuur: Horst 1995, 138-140
Fries: bytsje


  naar boven