|
1. |
hen 1 zn. 'kip' categorie: geleed woord, erfwoord Mnl. hinne '(vrouwelijke) kip' [1240; Bern.], henne 'id.' [1287; CG II, Nat.Bl.D]. Afleiding van de onder haan genoemde wortel met het achtervoegsel pgm. *-(i)njō, letterlijk 'bij de haan horend'; het achtervoegsel veroorzaakt umlaut. Het woord is in tegenstelling tot haan alleen in de West-Germaanse talen overgeleverd; bij dezelfde wortel ook hoen, dat alleen is overgeleverd in de continentaal-West-Germaanse en de Noord-Germaanse talen. Mnd. henne, hinne, hēne; ohd. henin, henna (nhd. Henne 'hen'); nfri. hin; oe. henn (ne. hen); alle met de betekenis 'hen'; < pgm. *han-jō.
|
naar boven
|