1.   vrek zn. 'gierigaard'
Mnl. eerst vrek (bn.) 'vrekkig' in Vrek ende ghirech op dat goet Van derre werelt 'vrekkig en begerig naar het goed van deze wereld' [1265-70; VMNW], dan vrecke (zn.) 'gierigaard' in Met gheuene ghinc hi vrecke saden 'door geschenken te geven stelde hij de hebzuchtigen tevreden' [1285; VMNW]; vnnl. vreck 'vrek' [1536; iWNT].
Ohd. freh 'hebzuchtig, begerig' (nhd. frech 'brutaal'); oe. frec 'verlangend, begerig; dapper'; on. frekr 'begerig, hard, streng' (nno. frek 'goed; sterk (van smaak); veel nodig hebbend'); got. (faihu-)friks 'begerig (naar geld)'; < pgm. *freka-. Daarnaast staat ablautend *fraka- 'begerig, hebzuchtig', waaruit: mnl. vrac in Ghi rike vracke menschen [15e eeuw; MNW]; mnd. vrak; nfri. frak 'geil, welig; vleiend, vriendelijk'; oe. frǣc. Vaak wordt verondersteld dat hierbij ook behoren: os. frōkan 'dapper'; ohd. fruohhani (zn.) 'pralend, brutaal gedrag'; oe. frēcne 'wild, dapper, gevaarlijk'; on. frœkn 'dapper' (nno. frøken); < pgm. *frōkni-, maar het betekenisverband is niet duidelijk, en bovendien is hiervoor een andere etymologie voorhanden, namelijk dat *frōkni- < *fra-ōk-ni- 'voortvarend', uit *fra- 'weg van' en de rekkingstrap *ōk- van *akan- 'gaan, trekken' (Bjorvand/Lindeman, 253).
Herkomst onduidelijk. Vermoedelijk verwant met: Pools pragnąć 'begerig verlangen'; en misschien ook met Welsh rhewydd 'geilheid' en met s-mobile Grieks spargãn 'sterk verlangen'.
Fries: frek


  naar boven