1.   votum zn. 'gelofte; uitspraak; zegenwens'
Vnnl. votum 'gelofte' in Tot een ware Votum is van noode, datmen considerere hoedanich hy zy diet beloeft, te weten of hy vry is ende de macht heeft te belouen 'voor een ware gelofte is het nodig dat men bekijkt hoe de toestand is van degene die de belofte aflegt, namelijk of hij ongebonden is en de bevoegdheid heeft om te beloven' [1581; Vander Schuere], 'stem, advies' in hebben ... de heeren B. ende R. elck sijn votum ende stemme gegeven [1593; WNT]; nnl. Votum "de toewijding der openbare godsdienstoefening aan God" [ca. 1860; iWNT].
Ontleend aan Latijn vōtum 'gelofte; wens', van vovēre 'een gelofte afleggen; wensen'.
votief bn./zn. 'geschonken/geschenk wegens een gelofte'. Vnnl. votyf 'gedaan vanwege een gelofte' [1553; WNT]; nnl. votief, ook als zn. 'geschenk vanwege een gelofte' [1847; WNT]. Al dan niet via Frans votif 'gedaan vanwege een gelofte' [1374; TLF] ontleend aan Latijn vōtīvus 'een gelofte betreffend', afleiding van vōtum 'gelofte'. Het woord komt vooral voor in samenstellingen zoals votiefbeeld, votiefgeschenk.
Literatuur: N. vander Schuere (1581), Een cleyne, of corte Institutie, dat is onderwysinghe der Christelijcker Religie, 126
Fries: foatum


  naar boven