1.   vorst 2 zn. 'vrieskou'
Onl. forst 'vrieskou' in hunger ande thurst ande uorst gelĂ­then 'honger en dorst en vorst doorstaan' [1151-1200; Reimbibel]; mnl. vorst [1240; Bern.].
Os. frost (mnd. vrost); ohd. frost (nhd. Frost); ofri. frost, forst (nfri. froast); oe. forst, frost (ne. frost); on. frost (nzw. frost); < pgm. *frusta-.
Abstractum bij de wortel *freus- van vriezen.
In het Nederlands is metathese van -r- voor klinker + dentaal opgetreden zoals in kerst.
Fries: froast


  naar boven