1.   vorsen ww. 'onderzoek verrichten'
Vnnl. navorschen 'onderzoeken' in Soo sal 't navorschen oock geen' eerlijck' man beschaemen 'zo zal het onderzoek een eerlijk man ook niet in verlegenheid brengen' [1625; iWNT beschamen], om naer te vorschen, hoe veel van de haren noch in 't leven waren [1646; iWNT navorschen], dan ook vorschen na(er) 'op zoek gaan naar, onderzoek naar iets verrichten' in Sy plachten mede na dien Troost wel met sonderlinghn vlijt te vorsschen 'zij plachten ook met buitengewone ijver naar die troost op zoek te gaan' [1648; iWNT].
Gezien de late overlevering is het woord wrsch. niet verwant met, maar ontleend aan Middelhoogduits vorschen 'onderzoeken, navragen' (Nieuwhoogduits forschen).
Nhd. forschen < ohd. forskōn < pgm. *furskōn- is verwant met: Latijn poscere 'vragen, verzoeken'; Sanskrit prccháti 'hij vraagt'; Avestisch pərəsā 'ik vraag'; Oudiers -airc 'hij vraagt, verzoekt'; Armeens eharcc 'hij vroeg'; < pie. *prsḱé- < *prḱ-sḱé-, presensstam bij de wortel *preḱ- 'vragen' (LIV 490), zie vragen.
Fries: -


  naar boven