|
1. |
keppeltje zn. 'hoofddeksel voor joodse mannen' categorie: leenwoord Nnl. hij draag ... een fluweelen keppeltje in huis [1921; WNT Aanv.], dat zwarte keppeltje met de oranje-bies en het oubollige bungelkwastje [1933; Vaderland]. Ontleend aan Jiddisch keppel 'hoofddeksel voor joodse mannen', ontleend aan Middelhoogduits keppel [eind 13e eeuw; Lexer], eerder al keppelīn [1237-52; Gärtner], verkleinwoord van kappe 'hoofddeksel', zie kap 1. Omdat de keppel een klein hoofddeksel is, is in Nederland de verkleinvorm met -tje de gebruikelijke. Fries: keppeltsje
|
naar boven
|