1.   glissade zn. 'het uitglijden van de voet; glijdende danspas; katoenen stof voor mouwvoeringen'
categorie:
leenwoord
Nnl. glissade "bij het vechten, eene strijkende scherpte of scherpte aan de kling" [1824; Weiland], 'het glijden, uitglijden; sleep- of glijpas in het dansen; het afglijden van de degenkling bij het schermen' [1847; Kramers], 'het glijden; glijbaan' [1906; Baale], 'sterke katoenen stof voor mouwvoeringen' [1961; van Dale].
Ontleend aan Frans glissade 'danspas' [1725; Rey], eerder al algemener 'het glijden' [1553; Rey], een afleiding van glisser 'uitglijden'. Glisser, Oudfrans glicier [1191; Rey] is een contaminatie van Oudfrans glacier 'uitglijden', een afleiding van glace 'ijs', zie glaciaal, en Oudfrans gliier 'glijden', uit Frankisch *glīdan, zie glijden.
Fries: -


  naar boven