1.   -itis achterv. in namen van ziekten
categorie:
leenwoord, geleerde schepping
Internationaal achtervoegsel waarmee Neolatijnse namen van ziekten worden gevormd, i.h.b. van ontstekingen. Slechts enkele daarvan bestonden al in de oudheid, bijv. Grieks arthrĩtis 'gewrichtsontsteking, artritis', nephrĩtis 'nierontsteking'. Dit zijn verkortingen van nósos arthrĩtis etc., letterlijk 'ziekte van de gewrichten', waarin het tweede woord de vrouwelijke vorm is van een bn. op -ítēs 'van, met betrekking tot'. Pas in de 19e eeuw begonnen medici dit achtervoegsel systematisch te gebruiken voor het benoemen van verschillende soorten ontstekingen.
Van de vele Neolatijnse wetenschappelijke ziektenamen op -itis blijven in het Nederlands, i.t.t. bijv. de Romaanse talen en het Engels, de meeste beperkt tot de medische vaktaal; daarbuiten gebruikt men samenstellingen op -ontsteking. Slechts enkele zijn bekend in de algemene taal, bijv. artritis 'ontsteking aan de gewrichten, reuma', bronchitis 'ontsteking aan de luchtwegen (bronchiën)', hepatitis 'leverontsteking', en vooral in het BN gebruikt men ook algemeen appendicitis 'blindedarmontsteking' (zie appendix). Zie ook pleuris, de algemene benaming voor Neolatijn pleuritis 'ontsteking van het borstvlies (pleura)'. Buiten de medische vaktaal bestaan ook nog enkele woorden als aanstelleritis, bibberitis en hollanditis.
Een ander bekend woord op -itis is cellulitis 'sinaasappelhuid', een aandoening bij vrouwen als gevolg van een bepaalde, niet-ziekelijke toestand van de onderhuidse vetcellen. Omdat bij cellulitis geen sprake is van een ontsteking, probeert men in de laatste decennia hiervoor de naam cellulite te introduceren, in navolging van cellulite in het Engels. Het Engelse woord is echter ontleend aan het Frans, waarin -ite de systematisch gebruikte uitgang is voor Neolatijn -itis. Het betekenisonderscheid in het Nederlands is dus kunstmatig.


  naar boven