1.   bandage zn. 'verband, zwachtel'
categorie:
leenwoord
Vnnl. bandage 'windsel, verband' [1689; WNT Aanv.]; nnl. plaasters, winden, ofte bandage 'pleisters, windels of verband' [1700; WNT winde I], bandage 'chirurgisch verband, windsel, breukband' [1886; Kramers].
Ontleend aan Frans bandage [1508; Rey], afleiding met het achtervoegsel -age van het werkwoord bander 'verbinden' bij het zn. bande 'verband, band' < Frankisch *band- 'strook om mee te binden', zie band 1.


  naar boven