Gezocht op:
trefwoord: ""
en categorie: "geleed woord"

321 tot 330 van 3068

1 ... 301 | 311 | 321 | 331 | 341 ... 611 ... 911 ... 1221 ... 1531 ... 1831 ... 2141 ... 2451 ... 2761 ... 3061

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >

Index:



beieren
beige
beignet
beitel
beitelen
beits
beitsen
bejag
bejegenen
bek

bekaaid

bekaf
bekant
bekend
bekennen
bekentenis
beker
bekeren
bekeuren
bekeuring
bekken


321.   bekaaid bn. 'slecht'
categorie:
geleed woord, uitleenwoord
Vnnl. bekaet 'met waterkeringen omringd' [1514; MNW becaet], bekaeyt 'teleurgesteld' [1610-20; WNT], er bekaait uitkomen 'er slecht vanafkomen' [1644; WNT bekaaien]; nnl. er bekaaid afkomen 'id.' [1896; WNT].
Verl.deelw. van bekaaien 'opsluiten, vangen; verstrikken'. Het meest wrsch. lijkt de interpretatie dat dit woord gevormd is uit het voorvoegsel be- en mnl. ca, cay, caey 'kade, aarden waterkering van geringe afmetingen' [1457; MNW], zie kade. Het Vroegnieuwnederlandse werkwoord becayen, becaden kon betekenen 'te dicht bij de kade gedreven worden (en daardoor stuurloos zijn), bijv. '... worstelde met zyn bekayde schip [1672; WNT bekaaien]. Daarnaast betekende het echter ook 'bekaden, door middel van kaden insluiten', bijv. doen die Heemraden ... deselve waye wederom bekayen 'laten de Heemraden dat gat in de dijk weer bekaden' [1569; WNT zwoord]; bij overdrachtelijk gebruik kan dit 'vangen, verstrikken' gaan betekenen. In het Zweeds bestaat de uitdrukking illa bekajad 'slecht aan toe' [1541]; het werkwoord bekaia 'verstrikken, verward raken' [1521], bijv. in Dieffuulen haffuer så bekayat theres hierta, at ... 'de duivel heeft hun hart zo verstrikt, dat ...' [1530], is volgens Hellquist en SAOB uit het Nederlands overgenomen, evenals Deens bekaiet 'gevangen'.
De eveneens bestaande betekenis bekaaien 'naar lucht snakken' [1678; WNT] heeft ertoe geleid dat men dacht aan verwantschap met het werkwoord bekeeuwen 'flauw vallen, sterven' [1620; WNT], afleiding met be- van keeuwen, dat vooral gezegd wordt van vissen "die in slecht water naar boven komen om lucht" (WNT). Dat lijkt, gezien de oudste betekenissen, onjuist. De interpretatie dat bekaaid zou behoren bij mnl. kei, kay 'keisteen' (EDale), waarbij bekaaien dus eigenlijk 'bewerpen met stenen' zou betekenen, is zeer onwrsch.
Het deelwoord kan onder meer ook betekenen 'versuft, verbijsterd', 'verlegen', 'niet meer goed bestuurbaar (van een schip)' bijv. in Dan stierd' ick 'tschip bekaeyt, en seyld' een quade streeck 'toen stuurde ik het schip verkeerd en zeilde ik in de verkeerde richting' [1623; WNT].
Literatuur: Boekenoogen 1897, 410; SAOB B 924 e.v.; F. de Tollenaere (1994) 'Etymologica: bekaaid en bekaaien', in: TNTL 110, 129-140
Fries: bekaaid
322.   bekaf bn. (alleen predicatief) 'uitgeput'
categorie:
geleed woord
Vnnl. beck af spelen 'doodmaken' [1615; WNT]; nnl. bekaf 'uitgeput' [1842; WNT].
Gevormd uit het zn. bek en af. Ontstaan uit uitdrukkingen als een paard den bek afrijden 'het overmatig vermoeid maken' [17e eeuw; FvW], bijv. in dat ze bek of ereeden waren 'dat ze bekaf gereden waren (van paarden)' [1731; WNT].
Fries: bekôf
323.   bekant
categorie:
geleed woord
Zie: bijkans
324.   bekend bn. 'gekend, vermaard; kennis hebbend van'
categorie:
geleed woord
Mnl. bekent 'bekend, gekend' [1237; CG I, 33], Jan was metten bisscop bekent 'Jan kende de bisschop' [1285; CG II, Rijmb.], ook becant, bekint; vnnl. bekent [1567-71; WNT], bekant.
Verl.deelw. van mnl. bekennen 'leren kennen, vernemen', zie bekennen. De oorspr. vorm was bekant, die nog in de 17e eeuw als verl.deelw. voorkomt (WNT). Onder invloed van het presens is de huidige vorm met -e- al in het Middelnederlands gebruikelijk geworden.
Fries: bekend
325.   bekennen ww. 'uitkomen voor, erkennen; (bijbels) seksuele omgang hebben met'
categorie:
geleed woord
Onl. ecco bicanda 'zie, ik wist, ik erkende', Uuanda ne bekanda buohcstaf 'want ik herkende de letter niet' [beide 10e eeuw; W.Ps.], bekennan '(er)kennen, onderkennen' [ca. 1100; Will.]; mnl. bekennen 'erkennen' [1236; CG I, 21], 'leren kennen' [1265-70; CG II, Lut.K], 'kennen' [1285; CG II, Nat.Bl.D], 'onderkennen, weten' [1287; CG II, Nat.Bl.D], bekennen si hare genoot 'hebben zij gemeenschap met hun partner (gezegd van spinnen)' [1287; Nat.Bl.D], Ic en bekende noit man 'ik heb nooit gemeenschap met een man gehad' [1340-60; MNW], Adam bekende Evam sijn wijf 'Adam had gemeenschap met Eva, zijn vrouw' [1460-62; MNW-P].
Afleiding met be- van kennen 'bemerken, kennen, weten'; zie ook bekend.
Ohd. bichennen 'bemerken, kennen, leren kennen' (nhd. bekennen 'erkennen, toegeven'); ofri. bikenna 'kennen, bekennen' (nfri. bekenne).
De uitdrukking kleur bekennen 'voor zijn mening uitkomen' [1886; WNT kleur] stamt uit het kaartspel (WNT).
Fries: bekenne
326.   bekentenis zn. 'het bekennen; het opbiechten'
categorie:
geleed woord
Vnnl. bekentenisse 'verklaring, erkenning' [1548; Stall. I, 156].
Gevormd uit het bn. bekend en het achtervoegsel -nis, met verscherping van de dentaal, zoals ook gebeurde in gebeurtenis.
Mnd. bekent(e)nisse 'bekentenis'; nhd. Bekenntnis 'belijdenis'; nfri. bekentenis.
In het Middelnederlands komt alleen de vorm bekennisse 'kennis' [1292; CG I, 1837] voor. Het is mogelijk dat de -t-epenthese stamt uit de tijd dat de uitspraak van gegemineerde medeklinkers (-nn-) nog lang was: aangezien tussen de twee -n-en van beken-nisse een morfeemgrens lag, werd de tweede -n- aangezet.
Fries: bekentenis
327.   bekeren
categorie:
geleed woord
Zie: keren
328.   bekeuren ww. 'proces-verbaal opmaken'
categorie:
geleed woord
Mnl. becoren 'te weten komen, bevinden' [1240; Bern], bekeuren, becoren 'een wettelijke verordening maken, beboeten' [1402-55; MNW]; vnnl. bekeuren 'een beboeting aanzeggen' [1537; WNT waard II], bekeuren 'ergens een reglement voor maken' [1866; WNT].
Gevormd uit het voorvoegsel be- en mnl. keur, core 'reglement, boete', zie keur.
bekeuring zn. 'proces-verbaal, beboeting'. Mnl. bekeuringe 'boete, beboeting' [1318; MNW]; nnl. bekeuring 'proces-verbaal' [1716; WNT]. Afleiding van bekeuren met -ing.
Fries: bekeure
329.   bekeuring
categorie:
geleed woord
Zie: bekeuren
330.   bekkeneel zn. 'hersenpan'
categorie:
geleed woord, volksetymologie
Mnl. beckineel, beckeneel 'hersenpan; hersenpanbedekkend kapje dat onder de helm gedragen wordt' [1340-50; MNW].
Afleiding met een verkleiningsachtervoegsel van mnl. beckijn, becken 'hersenpan' (vanuit de basisbetekenis 'kom'), het huidige bekken, onder volksetymologische invloed van het gelijkbetekenende Oudfranse woord bacinet 'helmkapje', dat op soortgelijke manier is afgeleid van bacin < Latijn bac(c)inum.
Mnd. backenil, beckenil 'bekken; ijzeren hoofdbedekking, helm'.
De metonymische betekenis 'kapje onder de helm' was vooral in de Middeleeuwen gebruikelijk. Inmiddels is het woord ook in zijn hoofdbetekenis 'hersenpan' verouderd.

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven