1.   koers 2 zn. 'snelheidswedstrijd'
categorie:
leenwoord
Nnl. koers 'snelheidswedstrijd' in te Henley de wijdvermaarde koersen '... roeiwedstrijden' [1907; WNT], de koers 'de wielerwedstrijd' [1922; WNT], vooral in BN samenstellingen als velokoers 'wielerwedstrijd' [1922; WNT velo], koersfiets 'racefiets' [1934; WNT Aanv. koers II], kermiskoers 'wielerwedstrijd tijdens de kermis' [1941; WNT Aanv. kermis I].
Ontleend aan Frans course 'snelheidswedstrijd', onder meer 'paardenrennen' [1771; TLF], eerder al algemener 'wedstrijd' [1538; TLF], Oudfrans corse 'het hardlopen' [ca. 1205; TLF], vrouwelijke vorm van cours 'gang, loop', zie koers 1, mogelijk ontstaan onder invloed van Italiaans corso 'wedloop', eerder al corsa 'het hardlopen' [1313; DELI], zie corso. Het woord is in deze betekenis het eerst in het BN overgenomen.
Fries: -


  naar boven