1.   kobalt zn. 'scheikundig element (Co)'
categorie:
leenwoord
Vnnl. eerst in verlatijnste vorm cobaltum 'kobalt' [1689; WNT Aanv. excrement]; nnl. Bismuth en Kobalt zyn gemeenlyk in de Erts byeengevoegd [1780; WNT Aanv. calcinatie].
Ontleend aan Duits Kobalt 'kobalt', ingevoerd als kobolt [1537; Weimann 1963, 377] door de Zwitserse arts en alchemist Paracelsus, die dat woord overnam uit een gewestelijke (Oppersaksische) mijnwerkerstaal, waarin Cobalt, Kobolt, Cobel een berggeest aanduidde, zie kobold en kabouter. Men geloofde dat kobolden zilvererts uit de berg stalen en het vervingen door het indertijd waardeloze kobalterts, dat bovendien ongezond was, naar later zou blijken, door de aanwezigheid van o.a. arsenicum.
Fries: kobalt


  naar boven