1.   koala zn. 'buidelbeer (Phascolarctos cinereus)'
categorie:
leenwoord
Nnl. alsmede de plompe koalas [1872; Winkler Prins].
Ontleend aan Engels koala 'id.' [1808; OED], van koola, kūlla of kūlā, zoals de naam van het dier bij verschillende gelegenheden te boek is gesteld in het Dharuk, een inmiddels uitgestorven taal van de oorspronkelijke bewoners van Australië. Het woord zou zoiets betekenen als 'drinkt niet', 'zonder water', omdat de koala zelden drinkt maar eucalyptusbladeren eet, waarin genoeg vocht zit. Mogelijk is koala ontstaan door mislezing van koola.
Fries: koala


  naar boven