1.   kudde zn. 'groep dieren'
categorie:
etymologie onduidelijk
Mnl. cudde 'groep dieren' [1240; Bern.], en kudde ... van bien 'een zwerm bijen' [1265-70; VMNW], en kudde suijn 'een groep varkens' [1291-1300; VMNW], een cudde groet van roeveren 'een grote roversbende' [1340-60; MNW-R], en grote cudde voghelen 'een grote zwerm vogels' [1450; MNW].
Mnd. küdde; ohd. kutti (nhd. Kette, dial. kütte, kitte); ofri. ked alle 'groep dieren', < pgm. *kudja-.
Verdere herkomst onduidelijk. Men vergelijkt Litouws gu tas 'kudde' < pie. *geh3t-, waarbij pgm. *kud- indirect op de nultrap *gh3t- kan teruggaan. Anderzijds kan Litouws guótas ook verwant zijn met Grieks boũs 'koe', waarbij men dan pie. *gweh3(-u)-to- resp. *gweh3-u- moet reconstrueren, bij een wortel *gweh3- 'weiden' (IEW 483) zoals in koe. Aangezien pie. *gwh3-u- > pgm. *kū-, kan het Germaanse woord in dat geval niet verwant zijn.
Mogelijk zijn de Litouwse en Germaanse woorden ontleend aan een gemeenschappelijke substraattaal en is het Griekse woord hiermee niet verwant.
In het Middelnederlands sprak men zowel bij vee als bij vliegende dieren van cudde. Later beperkte het gebruik zich tot vee. Bij uitbreiding wordt ook een groep mensen wel minachtend kudde genoemd.
Literatuur: Boutkan/Siebinga 210
Fries: -


  naar boven