1.   nicotine zn. 'alkaloïde in tabak'
categorie:
leenwoord, eponiem
Nnl. nicotine 'tabaksstof, alkaloïde in tabak' [1843; Nederlandsch Handelsmagazijn], Virginia-sigaren. Daar die tabak zeer veel nicotine bevat [1878; Archief Eemland], ook veel in samenstellingen, bijv. nicotine-gehalte [1896; WNT uitdenken], nicotine-vergiftiging [1897; Groene Amsterdammer].
Ontleend aan Frans nicotine [1818; TLF], gebaseerd op wetenschappelijk Latijn Nicotiana, de naam van de tabaksplant; de plant is genoemd naar Jean Nicot (ca. 1530-1600), korte tijd Frans ambassadeur in Portugal, die de tabak vanuit dat land rond 1560 in Frankrijk zou hebben geïntroduceerd.
De tabaksplant was al in 1555 meegebracht door de Franse sterrenkundige André Thévet van een reis uit Amerika. Wel heeft in 1560 een brief van Nicot aan de kardinaal van Lorraine, waarin hij stelde dat de plant wonderbaarlijke geneeskrachtige eigenschappen had, ervoor gezorgd dat het gebruik van tabak zich kort daarna aan het hof van Frankrijk verbreidde. In 1564 stelde de plantkundige Jean Liebault voor om de plant Nicotiana te noemen.
Literatuur: Sanders 1990
Fries: nikotine


  naar boven