Favorieten
1
lemma in uw favorieten
Met de knop 'Alles wissen' wist u al uw favorieten.
Met het prullenbakje kunt u één specifiek lemma uit de lijst verwijderen.
1
vink
zn. 'zangvogel (
Fringilla coelebs
)'
Onl.
finko
'vink' in het toponiem
finkanbusk
'vinkenbos, locatie bij Heverlee (Brabant BE)' [1154; Gysseling 1960]; mnl.
vinc
in
rouke couwen vinken meewen
'roeken, kauwen, vinken, meeuwen' [1287; VMNW].
Wrsch. een klanknabootsend woord.
Os.
finko
(mnd.
vinke
, vanwaar door ontlening nzw.
fink
); ohd.
finko
(nhd.
Fink
); nfri.
fink
; oe.
finc
(ne.
finch
); alle 'vink', < pgm.
*finka(n)-
.
Vergelijkbare, maar niet noodzakelijk verwante namen voor de vink of voor andere kleine zangvogels buiten het Germaans zijn: Frans
pinson
'vink' (Italiaans
pincione
enz., < vulgair Latijn
pincio
); Grieks
spíngos
'vink'; Sanskrit
kala-víṅka-
'mus'; Welsh
pinc
'vink'; Russisch
pénka
'boszanger, loofzanger', Tsjechisch
pěnkava
'vink',
pěnice
'grasmus'.
Fries:
fink