1.   spellen ww. 'de letters van een woord benoemen'
Onl. alleen het zn. spel 'vertellingen' (glosse) [10e eeuw; W.Ps.], 'verkondiging' in in gedan bin im an spelle 'ik werd hun tot een spreekwoord' [10e eeuw; W.Ps.]. Mnl. spellen 'de letters of lettergrepen van een woord noemen' [1240; Bern.], 'uitleggen, verkondigen' in Hoe hi sinen droem heuet ghespelt 'hoe hij zijn droom heeft uitgelegd' [1285; VMNW], Die dat spelde ... Dat god noch dor ons steruen soude 'die aankondigde dat God eens voor ons sterven zou' [1285; VMNW], VII letteren, daer mede men VVapene spelt 'zeven letters waarmee men "Wapene" spelt' (w = v+v) [ca. 1410; MNW].
Oe. spellian; on. spjalla; got. spillon; alle 'verkondigen, vertellen e.d.', < pgm. *spellōn- 'een verhaal vertellen'. Os. en ohd. alleen de afleiding spellunga 'verhaal'. Oudfrans espelt 'betekent' [ca. 1050; TLF], espelir, espeler 'uitleggen, verkondigen' [12e eeuw; FEW] en 'spellen' [ca. 1145; TLF] (Nieuwfrans épeler 'spellen', en door ontlening Engels spell 'id.') is ontleend aan het Oudnederlands.
Afleiding van pgm. *spella(n)- 'verkondiging, vertelling', waaruit: onl. spel (zie boven); os. spell; ohd. spel; oe. spell (ne. nog in gospel < gōdspell 'goede boodschap, evangelie'; het simplex spell 'spreuk' > 'betovering' heeft betekenisvernauwing ondergaan); on. spjall; got. spill, spilla.
Wrsch. verwant met: Grieks apeilḗ 'bedreiging, grootspraak', Lets pel̂t 'schelden'; Armeens ara-spel 'fabel'; Tochaars A/B päl-/pāl- 'loven'; bij de wortel *(s)pelH- 'luid en nadrukkelijk spreken' (LIV 576). Men overweegt ook wel verband met spel, maar de betekenis wijkt sterk af.


  naar boven