1.   afdanken ww. 'uit de dienst ontslaan; buiten gebruik stellen'
categorie:
geleed woord
Vnnl. afdancken 'laten heengaan onder betuiging van dank' [1546; WNT], 'ontslaan', bijv. Dat ... hem sal toegelaten worden de ... Bootsgesellen ende Knechten af te dancken [1563; WNT rata], 'buiten gebruik stellen', bijv. werden ... affgedanckt alle de waegens [1593; WNT Supp.].
Gevormd uit af en het werkwoord danken, zie dank. Maar aangezien Duits abdanken 'ontslaan' [16e eeuw; Pfeifer] even oud is (en nu verouderd is ten gunste van de onovergankelijke betekenis 'uit een ambt terugtreden'), is er mogelijk sprake van ontlening.
De oorspr. betekenis was nog zeer concreet: iemand al dankend doen af- (weg-)gaan, te vergelijken met bijv. uitzwaaien. Door het op de achtergrond raken van de dankbetuiging kon dit gemakkelijk synoniem worden met 'uit dienst doen treden, ontslaan (omdat iemand niet meer nodig is)', meestal met betrekking op krijgs- of scheepslieden. Daaruit rees de overdrachtelijke toepassing op voorwerpen.
Fries: ôftankje


  naar boven