111.   leges zn. mv. (NN) 'vergoeding voor ambtelijke verrichtingen'
categorie:
leenwoord, alleen in België of Nederland
Vnnl. leges 'administratieve heffing' [1545; MNHWS], betalende ... de leges 'de ambtelijke kosten' [1582; WNT].
Ontleend aan middeleeuws Latijn leges 'kosten van ambtelijke verrichtingen' [1496; Fuchs], meervoud van lex in betekenissen als 'vastgestelde geldstraf binnen een bepaald rechtsgebied' [779; Niermeyer], eerder al 'opgelegde straf' [614; Niermeyer], uiteindelijk hetzelfde woord als klassiek Latijn lēx (genitief lēgis) 'contract, overeenkomst, wet, verordening', zie legaal.
Naar analogie van andere leenwoorden met de lettercombinatie -ege(-), zoals college, manege, privilege, komt ook bij leges de uitspraak met /zj/ voor; in het Fries is dit zichtbaar in de spelling leezjes.
Fries: leezjes
112.   leut 2 zn. (NN) 'koffie'
categorie:
etymologie onduidelijk, alleen in België of Nederland
Nnl. leut 'koffie en melk door elkaar gekookt; opgewarmde koffie; verse koffie' (Zaans) [1897; Boekenoogen], leut 'koffie' [1906; Boeventaal], een koppie leut (West-Fries) 'een kopje koffie' [1909; WNT intappen].
Herkomst onzeker. Misschien een overdrachtelijke, blijkens de attestaties oorspr. Noord-Hollandse, betekenis bij leut 1 'pret'; een soortgelijke volksnaam voor 'koffie' is in dat geval troost. Wrsch. is de betekenis beïnvloed door de samenstelling koffieleut 'iemand die veel koffie drinkt', waarvoor zie -leut.
Fries: -
113.   licentiaat zn. (BN) 'afgestudeerde aan een Belgische universiteit'
categorie:
leenwoord, alleen in België of Nederland
Mnl. licenciaet in decreten 'licentiaat in het kerkelijk recht' [1452; MNW]; vnnl. licenciaet 'toegelatene tot de studie der theologie, rechten of medicijnen' [1599; Kil.].
Ontleend aan middeleeuws Latijn licentiatus 'verkrijger van de eerste graad aan een school', letterlijk 'die toestemming heeft gekregen', verl.deelw. van licentiāre 'toestemming geven', afleiding van klassiek Latijn licentia 'vrijheid, vergunning', zie licentie.
Aan Europese pre-universitaire scholen werd al in de 12e eeuw aan studenten die bewezen hadden over voldoende kennis en vaardigheden te beschikken om zelf les te kunnen geven, de licentia ubique docendi 'toestemming om waar dan ook te doceren' gegeven. Daarna kon men verder leren om magister of doctor te worden. Vanaf de late middeleeuwen raakte aan Italiaanse, Duitse en Nederlandse universiteiten de graad van licentiaat in onbruik, maar aan Britse, Franse en Belgische universiteiten bleef hij bestaan (in Groot-Brittannië tot 1859). In 1815 verviel ook in Vlaanderen het licentiaat; het keerde daar na 1930, bij de vernederlandsing van het hoger onderwijs, terug als pendant van Frans licencié, maar verdween opnieuw in 2004 bij de Europese herstructurering (bama) van het hoger onderwijs.
Literatuur: H. de Ridder-Symoens (2001), Nieuwe wijn in oude zakken, of toch niet? De Bologna-verklaring in historisch perspectief, Amsterdam
Fries: -
114.   lidmaat 2 zn. (NN) 'lid van een protestants kerkgenootschap'
categorie:
geleed woord, alleen in België of Nederland
Vnnl. lidmaat 'volgeling van (Christus)' in dat lijden des hoofds ende zijner lidtmaten 'het lijden van het hoofd (Christus) en van zijn volgelingen' [1557; WNT], '(belijdend) lid van een protestants kerkgenootschap' waerachtighe lidtmaten van haerder keercken 'echte leden van hun (protestantse) kerk' [1567; WNT], ook 'persoon die deel uitmaakt van een organisatie of besturend lichaam' in tvierde Lidtmaet van dese Prouincie [1579; WNT], de Studenten ende Ledematen van onse Universiteyt tot Leyden [1641; WNT].
Hetzelfde woord als lidmaat 1 'lichaamsdeel (i.h.b. arm, been)'. Christenen werden figuurlijk ook wel aangeduid als de lichaamsdelen van Christus. Datzelfde gebeurde met het simplex lit (nnl. lid 1), zoals in is Christus v hooft, so hebt medelijden met hem, als een leuende ende geuoelende let vanden seluen hoofde 'is Christus uw hoofd (uw leider), lijd dan mee met hem, als een levend en voelend deel van datzelfde hoofd' [1555; WNT lid I].
Binnen de Nederlands Hervormde kerk werd onderscheid gemaakt tussen leden en lidmaten; alleen iemand die belijdenis had gedaan, was lidmaat. Bij uitbreiding werd het woord ook in wereldlijke context gehanteerd. Dat gebruik is in het Nieuwnederlands verouderd, behalve in de afleiding lidmaatschap, zie hieronder.
lidmaatschap zn. 'het lid zijn van een vereniging, college of kerkgenootschap'. Nnl. lidmaatschap 'het lidmaat zijn van een kerkgenootschap' [1724; WNT stichtelijk], daarna ook van wereldlijke of politieke organisaties: het Lidmaatschap van een Committé [1796; WNT], het lidmaatschap van eene der beide Kamers (der Staten-Generaal) [1815; WNT kamer]. Afleiding van lidmaat met het achtervoegsel -schap. In tegenstelling tot het woord lidmaat zelf is dit woord ook in wereldlijke context algemeen gebruikelijk.
Fries: lidmaat ◆ lidmaatskap
115.   liga zn. 'verbond'
categorie:
leenwoord, alleen in België of Nederland
Vnnl. ligue 'verbond tussen groeperingen of mogendheden' in ligue teghens den Coninck van Vranckrijck 'verbond tegen de koning van Frankrijk' [1589; WNT uiterlijk]; nnl. liga, ligue 'verbond' [1824; Weiland].
Het oudere woord ligue is ontleend aan Frans ligue 'verbond tussen mogendheden' [14e eeuw; Rey], ontleend aan de Noord-Italiaans nevenvorm liga van Italiaans lega 'verbond' [1348; DELI], afleiding van Oud-Italiaanse ligare 'verbinden' [13e eeuw; DELI], uit Latijn ligāre 'id.', zie liëren. In de 19e eeuw kwam hiervoor in het Nederlands geleidelijk liga in de plaats. Dat deze vorm ontleend is aan Italiaans liga of Spaans liga (WNT Aanv.) is niet wrsch. Er is eerder sprake van vormaanpassing van ligue tot liga door invloed van Duits Liga 'verbond' [16e eeuw; Paul].
Tot in de 19e eeuw werden met ligue enkele specifieke verbonden aangeduid uit de Nederlandse en West-Europese geschiedenis, tussen groeperingen of naties met een gemeenschappelijk belang. In de 20e eeuw kreeg het woord, inmiddels in de vorm liga, een algemenere betekenis en werden, wrsch. onder invloed van het Duits, ook nationale organisaties, verenigingen e.d. onder deze naam opgericht, bijv. de Nationale Belgische Liga tegen Kanker in 1924, de Nederlandse Filmliga in 1927. In België heten ook veel nationale sportorganisaties liga. In het NN wordt het woord in deze laatste betekenis weinig gebruikt.
Fries: liga
116.   lijp bn. (NN) 'dwaas, dom'
categorie:
leenwoord, alleen in België of Nederland
Eerst als zn. 'scheldwoord voor een Jood', in wat 'n leelijke lijp is dat [1917; Van Looy], als algemener scheldwoord lijp 'lelijkerd, slapjanus' [voor 1941; Van Dale 1970], pas later ook als bn. lijp 'onnozel, niet goed wijs' [1974; Koenen].
Als zn. ontleend aan de Jiddische eigennaam Leib, Leip, die teruggaat op Hoogduits Löwe, als substituut voor de Joodse eigennaam Levi. Later werd het woord ook als bn. gebruikt.
Zeer onwaarschijnlijk is de etymologie van WNT en EDale, volgens welke lijp hetzelfde woord zou zijn als vnnl. lijp 'scheef, schuin', zoals in zom rechte, zom lyp 'sommige (beekjes zijn) recht, ... schuin' [1512; WNT]; dat woord zou dan weer verwant zijn met leep 'sluw, gewiekst'. Hierbij wordt voorbijgegaan aan de oorspr. betekenis en woordsoort van lijp 'jood'. Bovendien was lijp 'scheef' al in de 19e eeuw een verouderd woord, dat alleen nog gewestelijk voorkwam in o.a. West-Vlaanderen en de Zaanstreek (WNT), maar daarna alleen nog in de woordenboeken [vanaf 1961; Van Dale].
Literatuur: J. van Looy (1917), Jaapje, Amsterdam, 245
Fries: -
117.   lik zn. (NN) 'gevangenis'
categorie:
leenwoord, alleen in België of Nederland
Nnl. in de lik 'in de gevangenis' [1858; Moormann].
Bargoens woord, herkomst onbekend. Het Rotwelsch (Duits-Bargoens) heeft een woord leck 'gevangenis' met als varianten leke en leage (Wolf 1985). De variatie Rotwelsch leck / Bargoens lik kan wijzen op Jiddische herkomst, omdat in Nederlands-Jiddisch een korte -e- gemakkelijk door een -i- vervangen kon worden, zie bijv. gis 1. De verdere etymologie, bijv. ontwikkeling uit het Hebreeuws, blijft echter ook in dat geval onbekend. Als er verband is met Hoogduits Loch (Mnd. lok) 'gat', oorspr. 'gevangenis' en verwant met luiken 'sluiten', dan is de klinkervariatie te verklaren door ontronding.
Fries: -
118.   living zn. (BN) 'woonkamer'
categorie:
leenwoord, verkorting, alleen in België of Nederland
Nnl. in de living [1952; WNT Aanv.], dat het publiek een woning met een "living" sjieker vindt dan een woning met een woonkamer [1969; WNT Aanv.].
Verkorting van livingroom [1964; WNT Aanv.], ontleend aan Engels living room [1825; OED] 'woonkamer', gevormd uit een afleiding van live 'leven, wonen', zie leven, en room 'kamer', zie ruim 1.
In het Engels is de verkorte vorm living in deze betekenis onbekend.
In het BN behoort living tot de gewone omgangstaal; in het NN zijn de samenstellingen woon- en huiskamer gebruikelijker. Vanwege de positieve bijbetekenis is het woord de laatste tijd ook in Nederland in opkomst bij makelaars en in reclame- en vakantietaal.
Fries: -
119.   loco- voorv. (NN) 'plaatsvervangend'
categorie:
leenwoord, alleen in België of Nederland
Nnl. L.S., ... ook loco (plaatsvervangend) secretaris; L.P., loco (plaatsvervangend) president [1864; Calisch L], loco voorzitter [1880; Groene Amsterdammer], loco-burgemeester 'plaatsvervangend burgemeester' [1889; Groene Amsterdammer].
Locō is de ablatief van Latijn locus 'plaats'. Als technisch voorvoegsel zijn er in het verleden enkele neologismen mee gevormd, waarvan de belangrijkste locomotief is. In ambtelijke taal kwam loco al eeuwenlang voor in enkele vaste bijwoordelijke verbindingen, zoals loco citato 'op de aangehaalde plaats', in loco 'ter plaatse', loco 'id.', maar in de betekenis 'plaatsvervangend' wordt het pas in de 19e eeuw aangetroffen.
Latijn locus is ontstaan uit Vroeglatijn stlocus 'id.', verdere herkomst onzeker maar misschien verwant met stal.
De meest gebruikte NN samenstelling met loco- is de locoburgemeester. In veel gemeentes kent men daarnaast de titel locosecretaris 'plaatsvervangend gemeentesecretaris' en op provinciaal niveau soms de lococommissaris van de koningin. Andere samenstellingen met loco- zijn zeldzaam en/of ad-hocvormingen. Het BN equivalent van NN loco-burgemeester is eerste schepen; het voorvoegsel loco- is in het BN ongebruikelijk. Zie ook vice-.
Fries: loko-
120.   lorre zn. (NN) 'papegaaiennaam'
categorie:
leenwoord, alleen in België of Nederland
Vnnl. lory 'papegaaiensoort' in de Lorys zijn ontrent zoo groot als de papegayen, die men in Neerlandt ziet [1682; WNT lori], Lorre onze Papegaai [1698; WNT veer I].
Ontleend aan Maleis lori 'lori (papegaaiensoort)', nevenvorm van nori. Beide zijn oude en wijdverbreide Maleis-Polynesische woorden.
Lori is de verzamelnaam van een aantal Zuidoost-Aziatische geslachten van vogels (de loriidae) behorende tot de familie der Papegaaien. In deze betekenis is het woord internationaal, bijv. Engels lory, Duits Loris, Frans lori, naast Neolatijn Lorius als naam van een van deze geslachten. In het Nederlands werd het woord in de spreektaal verbasterd tot lorre en raakte het algemeen in gebruik als eigennaam, roepnaam of koosnaam voor allerlei soorten papepaaien die als huisdier werden gehouden.
Fries: -

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven