4741.   paviljoen zn. 'buitenverblijf'
categorie:
leenwoord
Mnl. Jn sijn pawelioen begrauen 'in zijn tent begraven' [1285; CG II], 'baldakijnen' in lakens, daer of ghemaect is die 3 pavelyoen over die beelden die op dat hoge altaer staen 'lakens waarvan de drie baldakijnen gemaakt zijn die over de beelden hangen die op het hoogaltaar staan' [1420-1500; MNW]; vnnl. dat ... seecker huysinge soude wesen getimmerd by forme van pavillon 'dat een gebouw zou zijn opgetrokken in de vorm van een tent' [1629; WNT], pauweljoen 'vooruitspringend gedeelte van een gebouw' [1655; WNT]; nnl. Paviljoen 'buitenverblijf' [1833; WNT], 'ziekenhuisgebouw' in drie paviljoenen voor mannen [1895; WNT].
Ontleend aan Frans pavillon 'gebouw in een park' [1690; Rey], eerder al '(dienst)gebouw' [1503; Rey], 'baldakijn' [1260; Rey] en '(militaire) tent' [1165; Rey], ouder paveilun [begin 12e eeuw; Rey], ontwikkeld uit Latijn pāpiliō (genitief -ōnis) 'tent', mogelijk ontstaan in de legertaal uit eerder 'vlinder'.
Al relatief vroeg geattesteerd is ofri. pawlūn [1151; ONW].
In het Middelnederlands bestonden slechts de betekenissen 'tent' en 'baldakijn'. Deze zijn in het Latijn en het Frans wrsch. ontstaan door vormovereenkomst: het opengeslagen tentdoek ter plaatse van de entree en de baldakijnen deden denken aan de vleugels van een vlinder.
Fries: paviljoen
4742.   pech zn. 'tegenslag'
categorie:
leenwoord
Nnl. Dat is pech 'dat is een tegenslag' [1901; iWNT], ook in samenstellingen als bandenpech 'kapotte band(en)' [1913; NRC], motorpech 'mankement aan de motor' [1919; Centrum], auto-pech 'mankement aan de auto' [1921; Vaderland].
Ontleend aan Duits Pech 'tegenslag, ongeluk' [18e eeuw; Pfeifer], overdrachtelijke betekenis bij 'pek' en dus hetzelfde woord als pek. Deze overdrachtelijke betekenis zou in de studententaal ontstaan zijn (Pfeifer).
Bovengenoemde samenstellingen m.b.t. mankementen aan de auto zijn typisch Nederlands; het Duits heeft daarvoor Motorpanne of kortweg Panne.
Fries: -
4743.   pecuniair bn. 'financieel, geld-'
categorie:
leenwoord
Vnnl. de pecuniaire condemnatien 'geldboetes' [1597; WNT pieus]; nnl. pecuniaire boete 'geldboete' [1767; WNT].
Ontleend aan Frans pécuniaire 'bestaand in geld' [1308; Rey], dat ontleend is aan Latijn pecuniarius 'geld betreffend', afgeleid van het zn. pecūnia 'geld', dat eigenlijk 'vermogen in vee' betekent en is afgeleid van pecu of pecus 'vee', verwant met vee.
Het Franse woord bestond oorspr. als zn. in de betekenis 'bezit in geld' [13e eeuw; Rey], later alleen als bn., met name in strafrechtelijke zin.
Fries: -
4744.   pedaal zn. 'hefboom bediend met de voet, trapper'
categorie:
leenwoord
Vnnl. pedael 'voetklavier van orgel, verschuivingsmechaniek van pianoforte enz.' [1557; WNT]; nnl. pedaal 'met de voet bediend mechaniek van muziekinstrument' in pedalen aan de harp [1855; WNT], 'voettrede aan werktuig' in eene voettrede of pedaal door den werkman met zijnen eenen voet bewogen [1861; WNT], 'trapper van fiets' in vélocipede ... twee pedalen [1883; Groene Amsterdammer], 'voetbediening van mechaniek in auto' in met z'n bloote voeten op de pedalen gaf [hij] gas [1925; WNT troes II].
Ontleend aan Frans pédale 'trapper van een fiets' [1869; TLF], eerder al 'hefboom bediend met de voet' [1797; TLF] en 'met de voet bediend onderdeel van muziekinstrumenten' [1560; TLF], dat zelf ontleend is aan Italiaans pedale 'orgelpedaal' [1561; DELI]; het Italiaanse woord gaat terug op Laatlatijn pedale 'ding van de voet', zelfstandig gebruik van de onzijdige vorm van het Latijnse bn. pedālis 'betreffende de voet', een afleiding van pēs (genitief pedis) 'voet', verwant met voet. In de betekenis 'mechaniek van muziekinstrument' is het woord rechtstreeks ontleend aan het Italiaans.
Fries: pedaal
4745.   pedagogie zn. 'opvoedkunde'
categorie:
leenwoord
Nnl. pedagogie 'opvoedkunde' [1805; Meijer], ook pedagogiek, paedagogiek 'opvoedkunde, leer en systeem der opvoedkunde' [1847; Kramers], in de boektitel Wat is het onderscheid tussen paedagogie en paedagogiek, en welke van beide is de wetenschap van de onderwijzer [1860; Picarta], toepassing ... in de pedagogie, vooral bij kinderen bij wie ... [1890; Groene Amsterdammer], naar de rijkskweekschool te Leeuwarden als leraar pedagogiek [1968; WNT Aanv. werkterrein].
Ontleend aan Frans pédagogie 'opvoeding, opvoedkunde' [1495; TLF], ontleend aan Grieks paidagōgíā 'opvoeding', een afleiding van paidagōgós 'opvoeder, leraar', eerder al 'slaaf die toezicht houdt op de kinderen en ze naar school brengt', gevormd uit paĩs (genitief paidós) 'kind' en agōgós 'gids, brenger, leider', een afleiding van het ww. ágein 'leiden', zie ageren. De afleiding of variant pedagogiek 'leer der opvoeding' is ontleend aan of beïnvloed door Duits Pädagogik 'pedagogie, opvoedkunde' [18e eeuw; Kluge], een afleiding in het Duits van Pädagoge 'pedagoog', dat teruggaat op hetzelfde Griekse zn. paidagōgós. Zie onder voor het al eerder ontleende zn. pedagoog.
Grieks paĩs 'kind' is verwant met: Oudengels feāwe 'gering, weinig' (Nieuwengels few), Gotisch fawai 'weinigen', on. fár 'weinig, gering' (nzw. 'weinig(en)'); Latijn puer 'kind', pau-per 'armzalig', paucus 'weinig', Oskisch puklum 'zoon'; Sanskrit putrá- 'id.'; Avestisch puthra 'id.'; < pie. *peh2-u-, *ph2u- 'klein, gering; jong dier' (IEW 842), waarbij ook veulen.
pedagoog zn. 'opvoedkundige'. Vnnl. pedagoge 'huisleraar, onderwijzer' [1553; Van den Werve]; nnl. pedagoog, paedagoog 'leraar, opvoedkundige' in als een bekwaam pedagoog wist P. van geven en nemen [1885; Groene Amsterdammer], de bekende paedagoog dr. G. [1904; Groene Amsterdammer]. Ontleend aan Frans pedagogue 'opvoeder' [1370-72; TLF], ontleend aan Latijn paedagōgus 'opvoeder; slaaf die toezicht houdt op de kinderen en ze naar school brengt', dat zelf ontleend is aan Grieks paidagōgós 'id.', zie hierboven. ◆ agogie zn. 'vormingswerk'. Nnl. agogie 'opvoedings-, vormingswerk' [1962; WNT Aanv.], 'praktijkgebied binnen de opvoedkunde' [1977; Holzhauer & Van Minden]. Gevormd op basis van het tweede lid in pedagogie, dus zonder het element 'kind', als generaliserend begrip dat ook van toepassing is op volwassenen. Als afleiding, mogelijk onder invloed van Duits Agogik 'leer der agogie', verschijnt agogiek 'leer en systeem van de agogie' [1975; Reinsma]. ◆ agoog, goog zn. 'beoefenaar van opvoedings- of vormingswerk'. Nnl. agoog 'iemand die de agogie beoefent' [1975; Reinsma]. Agoog is een afleiding van agogie. Ironiserend wordt vaak de verkorting goog gebruikt, zoals in de taal die veel 'gogen' en politici gebruiken [1982; Reinsma 1984]; hierbij ontstaan samenstellingen als gogentaal, gogenbaard [1986; Koenen]. ◆ andragogie zn. 'opvoedingsleer voor volwassenen'. Nnl. andragogie 'opvoeding of vorming van volwassenen' [1970; Van Dale], met als afleiding en variant andragogiek 'opvoedkundig systeem gericht op volwassenen' [1975; Reinsma]. Gevormd naar het voorbeeld van pedagogiek en agogiek bij Grieks anḗr (genitief andrós) 'man'.
Literatuur: F. Holzhauer & J. van Minden (1977), Handwoordenboek der psychologie, Deventer
Fries: pedagogy ◆ pedagooch ◆ agogy ◆ agooch ◆ andragogy
4746.   pedagoog
categorie:
leenwoord
Zie: pedagogie
4747.   pedant bn. 'verwaand'
categorie:
leenwoord
Vnnl. eerst het zn. pedant 'iemand vol boekenwijsheid' in pedant, schoolnar, wijsneus [1608; WNT]; nnl. pedant 'waanwijs persoon' in een pedant is een man van een praatzuchtige verwaantheid [1778; WNT], dan ook het bn. pedant 'waanwijs' in 't is wat pedant gezegd van mij, want ik geloof ... dat ik hem evenmin begrijp [1788; WNT], 'schoolmeesterachtig' in o pedante boeken 'o boeken vol feitenkennis' [1849; WNT], 'verwaand' in pedante zelfgenoegzaamheid [1901; WNT].
Het zn. pedant is ontleend, al dan niet via Frans pédant, ouder pedante 'iemand die pronkt met zijn kennis' [1561; TLF], eerder al 'schoolmeester, leraar' [1558; TLF] (later ook als bn. pedant 'betweterig, waanwijs' [1653; TLF]), aan Italiaans pedante 'betweter, waanwijze' [1524; DELI], ouder 'schoolmeester' [1400-50; TLF], waarvan de herkomst niet duidelijk is. Omdat schoolmeesters vaak gezien werden als wijsneuzen en waanwijze personen, kon dat aspect in de betekenis gaan overheersen, zowel bij het zn. als bij het bn.
Mogelijk (o.a. BvW en SEO) is pedante gevormd op basis van vulgair Latijn *paedere 'onderwijzen, opvoeden', ontleend aan Grieks paideúein 'id.', een afleiding van paĩs (genitief paidós) 'kind', zie pedagogie.
Fries: pedant
4748.   peddel zn. 'roeispaan'
categorie:
leenwoord, etymologie in brontaal onbekend
Nnl. paddel 'handroeispaan' [1855; Focke pári], peddel 'id.' [1910; NRC].
Ontleend aan Engels paddle 'korte roeispaan met een breed blad' [ca. 1621; OED3], eerder al 'kleine spade' [1407; OED]. De verdere herkomst is onzeker. Mogelijk via middeleeuws Latijn padela ontleend aan Latijn patella 'offerschotel', het verkleinwoord bij patina 'pan, schotel', zie pan.
peddelen 1 ww. 'met peddels roeien'. Nnl. paddelen 'met peddels roeien' [1855; Focke pári], peddelen 'roeien' [1910; NRC]. Ontleend aan Engels paddle 'met peddels roeien' [1637; OED3].
Fries: peddel
4749.   peddelen 1
categorie:
leenwoord
4750.   peddelen 2 ww. 'fietsen'
categorie:
leenwoord
Nnl. peddelen 'fietsen' [1895; Groene Amsterdammer].
Ontleend aan Engels pedal 'fietsen' [1888; OED], afleiding van pedal 'pedaal', dat dezelfde herkomst heeft als pedaal.
Fries: -

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven