1.   folklore zn. 'geheel van traditionele gewoonten, kennis en cultuur in een bepaalde gemeenschap'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. folklore 'geheel van traditionele kennis en cultuur in een gemeenschap' [1888; WNT Aanv.], folklore "volkskunde: overleveringen, sprookjes, oude volksliedjes, zegswijzen, enz." [1901; Koenen].
Ontleend aan Engels folklore 'volkskunde', als neologisme in 1846 gevormd door de Engelse geleerde William John Thoms (pseudoniem Ambrose Merton) (1803-1885) in het tijdschrift Atheneum ("a good Saxon compound: Folk-Lore"), uit folk 'volk', zie volk, en het zn. lore 'leer', zie leer 2.
Thoms introduceerde het woord als alternatief voor de termen popular antiquities en popular literature 'volksoudheden en volksletterkunde'. Folklore werd zowel in het Engels als in het Nederlands ook gebruikt voor de 'studie der tradionele gewoonten etc.', hoewel dat in de hedendaagse taal minder gebruikelijk is; vanaf het begin van de 20e eeuw raakte daarvoor ook wel de uit het Duits overgenomen term volkskunde [1898; Wolters EN] in zwang. De "vernederlandste" drielettergrepige uitspraak van folklore is wrsch. al vanaf de eerste ontlening aanwezig geweest (en overigens ook gangbaar in het Duits vanaf de ontlening rond 1900); de kennis van het gesproken Engels was ten tijde van de ontlening in Nederland gering. Slechts een enkel woordenboek geeft aan dat de uitspraak "folkloor" moet zijn (Baale 1907) of dat de klemtoon op de eerste lettergreep ligt (Kramers II 1926); de conclusie moet zijn dat het woord algemeen overeenkomstig de Nederlandse spelling werd uitgesproken. Eerst Koenen 1974 geeft echter aan dat het woord meestal drielettergrepig wordt uitgesproken; Van Dale 1992 geeft als eerste aan dat de klemtoon op de tweede lettergreep ligt; en WL 1995 breekt het woord als eerste onetymologisch af als fol-klo-re.
Naar analogie van folklore heeft men tevergeefs ook wel geprobeerd het begrip plant-lore [1899; WNT volk] in te voeren.
folkloristisch bn. 'betreffende de folklore'. Nnl. folkloristisch 'id.' [1888; WNT Aanv. folklore] het beoordelen en benuttigen der folkloristische gegevens '... van de gegevens betreffende de folklore' [1915; WNT Aanv.], vooral ook folkloristisch 'behorende tot de folklore' zoals in de groote folkloristische optocht [1920; WNT Aanv.]. Afleiding van folklore, wrsch. zelfstandig in het Nederlands gevormd, mogelijk ook ontleend aan Engels folkloristic 'id.' [1888] of misschien aan Duits folkloristisch.
Fries: folkloare ◆ folkloristysk


  naar boven