1.   gadeslaan ww. 'waarnemen, toeschouwen'
categorie:
geleed woord
Mnl. slaets gade 'schenk er aandacht aan, zorg er voor' [1350-1400; MNW-R]; vnnl. slaet doch gaye 'let (er) toch op' [1500-50; MNW gade], gadeslaen 'in het oog houden, zijn aandacht richten op, verzorgen' [1599; Kil.], gadeslaen 'waarnemen' [1623; WNT rekening].
In het mnl. bestond naast het werkwoord gaden 'overeenkomen, passen, voegen' (zie gade) tevens een (veel frequentere) vorm begaden 'bevallen, voegen, zorgen voor'. Wrsch. naar analogie van achte slaen 'acht slaan, aandacht schenken' ontwikkelde zich hiernaast gade slaen 'zorgen voor', waardoor gade, gaye de betekenis 'zorg, aandacht' kreeg, die buiten de combinatie gadeslaan overigens niet voorkomt.
Verwant is wrsch. fri. gaai, gaay, gaei, gaey, gai, gaij [1829; WFT], dat alleen in uitdrukkingen voorkomt, zoals fan 'e gaai 'van streek', bûten gaai 'onbedachtzaam, zonder nadenken'.
Verwant zijn mnl. gauwen, gaeuwen 'zich bekommeren om' [ca. 1375; MNHWS] en mnl. gauweloos, gaeuwloos, gayloes bn. 'slordig, achteloos, zorgeloos, onverschillig' [ca. 1430; MNHWS].


  naar boven