1.   literatuur zn. 'de gezamenlijke schriftelijke voortbrengselen'
categorie:
leenwoord
Vnnl. literatura 'letterkunde' [1663; Meijer], litteratuur 'het geheel van de schriftelijke overlevering van een volk of een tijd' in de Grieksche litteratuur [1676; WNT verscheidenheid]; nnl. in de boektitel Brief van een' liefhebber der literatuur ... [1775; Picarta], daarnaast ook 'literatuurwetenschap' in in de Litteratuur ... studeeren [1784; WNT] en 'wat over een bepaald onderwerp geschreven is' in de literatuur des koopmans [1843; WNT].
Ontleend aan Latijn litterātūra 'dat wat geschreven is, tekst, geschrift', afleiding van littera 'letter' dat in het meervoud eveneens 'dat wat geschreven is' betekent, zie letter en letteren.
Onder litteratuur verstond men aanvankelijk met name de Griekse en Latijnse tekstproductie uit de oudheid. Toen de wetenschappelijke interesse in de eigen, moderne talen steeg, kreeg het woord de huidige algemenere betekenis en ging het contrasteren met lectuur 'leesstof (zonder literaire waarde)'. Daarnaast kreeg het de betekenissen 'vakliteratuur' en 'bibliografie'.
Aanvankelijk werd dit woord net als in het Latijn met -tt- geschreven. De spelling met -t-, die beter bij de gangbare Nederlandse uitspraak aansluit, won vooral in de 19e eeuw terrein en is thans de gebruikelijkste.
Fries: literatuer


  naar boven